Jorick Hendriksen, operationeel manager bij het Athletic Skills Model (ASM), heeft altijd gepleit voor een veelzijdig beweegpatroon voor opgroeiende jeugd. Met zijn achtergrond als zwemleraar en zwemmer was het een logische stap om aan een innovatieve beweegvoorziening in het water te werken, genaamd PLAYCE Pool. Nu, met het PLAYCE Pool-project gestart in het Blauwe Golf-zwembad in Leeuwarden, gaat Hendriksen nog een stap verder. Hij heeft een studie geïnitieerd om te onderzoeken of motoriek een voorspellende waarde heeft in het leren zwemmen.
Het Athletic Skills Model ontwerpt voorzieningen en concepten voor verschillende vormen van sport en bewegen vanuit een wetenschappelijke en praktisch onderbouwde visie. Hendriksen benadrukt dat een veelzijdig beweegpatroon een leven lang plezier in beweging stimuleert, en dit geldt ook voor een brede motorische ontwikkeling. In het verleden was specialiseren op jonge leeftijd de norm, maar nu kiezen veel sportverenigingen gelukkig voor meer variatie. Hendriksen merkt echter op dat deze variatie nog weinig terug te zien is in zwemlessen. Hij stelt voor dat meer afwisseling in de zwemlesmethode niet alleen het zwemmen, maar ook de motorische ontwikkeling ten goede komt.
In het kader van variatie introduceerde ASM de “Schijf van 10!”, een schijf bestaande uit tien grondvormen van bewegen die cruciaal zijn voor een optimale motorische ontwikkeling. Hendriksen gelooft dat deze variatie een positief effect kan hebben op het leren zwemmen, maar tot nu toe is dit nog niet wetenschappelijk onderzocht. Daarom heeft hij, in samenwerking met de VU Amsterdam onder leiding van prof. dr. Geert Savelsbergh, een studie geïnitieerd om de invloed van motoriek op het leren zwemmen te onderzoeken.
In een eerdere, kleinschalige studie ontdekte Hendriksen dat kinderen met goede motoriek sneller hun zwemdiploma behaalden. De nieuwe studie, uitgevoerd door Wytze Bernards, een student bewegingswetenschappen aan de VU, volgt kinderen gedurende het gehele traject van leren zwemmen. Het onderzoek bekijkt de zwemvaardigheid en de duur ervan in relatie tot motorische vaardigheden. De resultaten worden momenteel verwerkt.
Hendriksen hoopt dat dit onderzoek meer inzicht zal geven in de invloed van motoriek op het zwemlestraject. Als blijkt dat motoriek een voorspellende waarde heeft, kunnen gerichte interventies zoals de inzet van PLAYCE Pool, het aanleren van zwemvaardigheden verbeteren en vergemakkelijken. Hij benadrukt dat vijf van de tien grondvormen van bewegen – gaan en lopen, balanceren en vallen, klimmen en klauteren, springen en landen, en de drie-eenheid rollen, duikelen en draaien – voldoende zijn voor het behalen van het zwemdiploma. Hierdoor kunnen deze vormen prima geïntegreerd worden in de zwemles of in aanvullende programma’s buiten het water.
Hendriksen hoopt op een toekomst waarin zwemlessen meer variatie bieden en kinderen een veelzijdig beweegpatroon ontwikkelen, wat niet alleen gunstig is voor de zwemvaardigheid maar ook voor het algemene welzijn van de jeugd.